de dood

Totentanz, een schets van laat-middeleeuwse zorgen

door Immie van Kalken

Inhoud:

Het Haarlems Klein Koor zingt op 1 februari 2009 Schütz’ Musikalische Exequien en Distlers Totentanz. Hier volgt een schets van de achtergrond van wat we gaan zingen. Vooral achter de tekst die Distler heeft gekozen gaat een hele wereld schuil.

Dodendans van Lübeck

De dodendans van Lübeck; zie ook de interactieve versie op deze site.

Distler was een vroeg 20ste-eeuwse componist (*1908). Hij stierf in 1942. Voor zijn Totentanz gebruikte hij een tekst uit 1463. Dit was een tekst die was aangebracht op de muren van de Marienkirche in de Noord-Duitse Hanzestad Lübeck, aan de Oostzeekust. De teksten en de bijbehorende schilderingen waren te zien in een zijkapel, die de Totentanzkapelle werd genoemd. Helaas werden ze in 1942 verwoest. De teksten waren geschreven door Angelus Silesius in het Midden-Nederduits bij een lange schildering waarop de Dood iedereen komt halen; van Keizer tot pasgeborene.

Ik hoop hier een beeld te schetsen van de tijd waarin afbeeldingen van dodendansen tot stand kwamen, zoals die in Lübeck, maar in Europa waren er in die tijd veel meer.

Ik wil graag drie hoofdzaken aankaarten, te beginnen met wat Europese geschiedenis in heel grove streken, van ongeveer 1300 tot de tijd van de Lübecker Dodendans, ongeveer 1460 dus. Uit die geschiedenis vloeit het ontstaan voort van de Ars Moriendi, “de kunst van het goede sterven”. Dat is het tweede punt. Veel elementen van de Ars Moriendi zijn terug te vinden in de Totentanz, het derde punt, waarin u dan hopelijk de verwijzingen naar het voorgaande duidelijk worden.

De geschiedenis

In ongeveer 1300 leek de Europese samenleving redelijk geordend in de welbekende middeleeuwse driedeling: zij die bidden, zij die vechten en zij die werken; de geestelijken, de heren en de boeren. De boeren zorgden dat er voedsel kwam voor de heren, de heren zorgden dat de boeren veilig konden produceren en de geestelijken baden voor het zielenheil van iedereen. Dat was tenminste de theorie. In deze samenlevingen werd ook de handel steeds belangrijker, waarmee de contacten door heel Europa intensiveerde. Dit is een zeer schematische voorstelling van zaken en het leven was natuurlijk veel ingewikkelder dan dat.

Rond 1300 was de bevolking van Europa fors toegenomen. In feite was er sprake van overbevolking en het werd moeilijker de magen te vullen. Toen brak een tijd van wanorde aan. Tussen ongeveer 1320 en 1330 vonden er vele hongersnoden plaats door misoogsten. Ziekten namen epidemische vormen aan met als tragisch hoogtepunt de komst van de zwarte dood. De pest kwam uit Azië en raasde tussen 1347 en 1350 met ongekende snelheid door Europa. Dit zorgde in wezen voor het eind aan de bekende situatie. In deze eerste epidemie stierf ongeveer de helft van de Europese bevolking. Stelt u zich eens voor: de helft van de mensen die u kent, ziet u in een paar maanden verdwijnen. En in de jaren tot 1400 ongeveer, kwam de ziekte nog 5 keer terug, weliswaar minder hevig, maar het bleef een enorme bron van angst. De dokters konden weinig tot niets uitrichten en de geestelijkheid, die zelf ook decimeerde, was onvoldoende in staat de overblijvers geestelijk te ondersteunen.

Europa bestond uit vele koninkrijkjes, waarvan de koningen werden bijgestaan door machtige en minder machtige adellijke families, wiens vermogen bestond uit aanspraken op land, vaak inclusief de mensen die dat land bewerkten. Door veroveringen, huwelijkspacten en beloning door de koning, wisselden gebieden vaak van... laten we het eigenaar noemen. Dit kon voor de bewerker van dat land bijzonder onrustig zijn. Vaak hadden ze, van de ene dag op de andere te maken hadden met een andere heer. Zelfs als hun rechtstreekse bemoeienis met een lagere in rang was, liepen de loyaliteiten zeer door elkaar. Aan wie moest je de pacht betalen als de heren onder elkaar het niet eens waren over wiens eigendom jouw land was? Had je de een betaald, kwam de ander een paar dagen later ook nog innen. Hoe kon je voor je gezin zorgen, als je op stel en sprong van je bezittingen kon worden beroofd omdat een vijandig heer opeens de zeggenschap had gekregen over het land dat je bewerkte. En wie wist of de situatie weer zou terugkeren naar de vorige toestand?

In 1337 begon de 100-jarige Oorlog tussen Engeland en Frankrijk. De Engelse koning claimde het recht op de Franse troon, omdat hij via zijn moeder afstamde van het Franse koningshuis, waar de opvolging op dat moment zeer onduidelijk was. Ook in andere delen van Europa rezen steeds meer disputen over opvolging en bezit van land die vaak met harde hand werden uitgevochten. In het zuiden rukte het Ottomaanse rijk op vanuit het Zuiden en Oosten van de Middellandse Zee. De 14e eeuw was een tijdperk van grote onzekerheid.

Het feodale stelsel

Na de eerste uitbraak van de Pest probeerden de overgebleven heersers de oude situatie met harde hand te herstellen. Maar het feodale stelsel dat eeuwenlang had gefunctioneerd, stortte in. Waar in het oude stelsel de pacht werd betaald door verplichte arbeid op het land van de heer, naast het eigen land, of door een deel van de oogst over te dragen (of beiden), begon geld een veel belangrijker plaats in te nemen. Men moest vaker aan munten zien te komen om de pacht te kunnen voldoen. Door de Pest was er een grote schaarste aan landarbeiders. Veel land kon niet bewerkt worden, waardoor het inkomen van de heren aanmerkelijk afnam. Na eeuwenlang aan het land te zijn gebonden, eisten de boeren meer vrijheid, rechten om te gaan en te staan waar ze wilden en hogere beloningen voor hun arbeid. In de tweede helft van de 14e eeuw vonden er op diverse plaatsen in Europa boerenopstanden plaats. Dat was nooit eerder gebeurd. Europa verkeerde in een toestand van wanorde in de tweede helft van de 14e eeuw door de enorme bevolkingsreductie, door oorlogen en plunderingen en door een veranderende verhouding tussen boer en heer. Waar het oude feodale stelsel ervan uitging dat een land bezit was, inclusief de families die het bewerkten, begonnen de boeren zich los te maken.

Het geloof

In de Middeleeuwen was het leven geheel doordrenkt van een groot Godsbesef. Het geloof in de Christelijke God op basis van de Katholieke doctrines was een dagelijkse waarheid. De kerk had niet alleen een religieuze functie maar ook een sociale. Op gezette tijden door het jaar werd er rechtgesproken in de kerk, er werd vergaderd, de naamdagen van heiligen en de christelijke feestdagen werden als tijdsaanduiding gebruikt, bijvoorbeeld als houvast voor de halfjaarlijkse betalingen van rentes en belastingen. Op een groot aantal Christelijke feestdagen en prominente heiligendagen werd er niet gewerkt en dat waren er veel. In het midden van de 14e eeuw had men meer dagen waarop niet werd gewerkt dan wij als we onze vakantiedagen en vrije weekenden bij elkaar optellen. Dan werd de mis bijgewoond, een processie gehouden en soms, na het binnenhalen van de oogst, gewoon feest gevierd.

De kerk

Maar ook het instituut Kerk was tussen 1309 en 1417 in grote verwarring. Vanaf 1309 zetelde de Paus niet in Rome maar in Avignon. In 1309 werd de Franse paus Clemens V gekozen en hij was door de Franse koning overgehaald om de verwarde toestand in Rome te ontvluchten en naar Avignon te verhuizen. Dit bleef bijna 70 jaar zo, totdat Paus Gregorius XI in 1378 besloot terug te keren naar Rome. Helaas stierf hij kort na zijn terugkeer. Een nieuwe paus werd gekozen, Urbanus VI. Als kardinaal was hij een degelijke beheerder geweest van de pauselijke kanselarij in Avignon, maar als Paus ontpopte hij zich tot een argwanende en opvliegende paus en nog in het jaar van zijn verkiezing vluchtten een deel van de kardinalen uit Rome en kozen Paus Clemens VII die zich weer in Avignon vestigde. Dit was het begin van het Westers Schisma. Een volkomen politieke situatie, niet gebaseerd op doctrine of theologie. Deze splitsing van de top van de kerk maakte het mogelijk voor de koningen in Europa om hun politieke rivaliteit kracht bij te zetten met hun eigen paus. Frankrijk steunde Clement. Tegen de achtergrond van de 100-jarige oorlog steunden de Engelsen Urbanus. Dus kozen de Schotten voor Clement. Bijna heel Italië en Duitsland -- deel van het Heilige Romeinse Rijk, waren voor Urbanus. De Spaanse koningshuizen steunen na heel wat geruzie uiteindelijk voor Clement -- maar belangrijke dynastieke veranderingen in Portugal maakten dat Portugal het Castiliaanse koningschap afwees en de loyaliteit verlegden naar Urbanus. Snapt ú het nog?

Ook de beide Pausen werkten elkaar tegen. Zij excommuniceerden elkaars volgelingen en annuleerden elkaars decreten. Deze situatie duurde voort tot aan het Concilie van Pisa in 1409 waar werd getracht zowel de Romeinse als de Avignonse paus af te zetten en een nieuwe paus te kiezen. Maar Gregorius XII in Rome en Benedictus XIII in Avignon wilden van geen wijken weten en met Alexander V die in Bologna domicilie koos, waren er nu drie pausen. Uiteindelijk werd de zaak op het Concilie van Constanz in 1415 opgelost. Uit heel Europa waren daar kardinalen, bisschoppen, aartsbisschoppen, rechtsgeleerden en vertegenwoordigers van de koningshuizen aanwezig. Paus Johannes XXIII (opvolger van Alexander V) en Benedictus XIII werden definitief afgezet door het Concilie. Gregorius XII bood zijn ontslag aan. In 1417 benoemde het concilie Martinus V als nieuwe Paus te Rome.

En misschien denkt u nu, maar wat wist de boer op zijn land nu van de grote politiek die verderop buiten zijn wereld plaatsvond? Maar vergist u zich niet, er werd enorm veel gereisd in de Middeleeuwen. Men ging naar de lokale markt om producten te verkopen, ontmoette daar handelaren die van markt tot markt gingen, men ging op pelgrimstocht, soms in de buurt, even heen en weer, vaak ook veel verder, naar Santiago de Compostella in Noord Spanje, naar Rome en velen ook helemaal naar Jeruzalem. Handelaren reisden door Europa over land en over zee en hadden contacten in vele havensteden en belangrijke handelsplaatsen, geestelijken reisden van de ene plaats naar de andere om te overleggen, te studeren of te instrueren. Kortom, het was een komen en gaan van personen en er was daardoor een enorme uitwisseling van informatie.

U zult zich kunnen voorstellen dat alle genoemde politieke machinaties, zowel van de kerk als van de heren, en alle rampspoed, hun effect hadden op het vertrouwen van de gelovige in zijn dagelijkse leven. En mocht men van het aardse bestaan geen grote verwachtingen hebben, de grootste onzekerheid was wat er na de dood zou gaan gebeuren. Hiermee belanden we in het tweede deel van dit verhaal, de opkomst van de Ars Moriendi.

Het Laatste Oordeel

In deze roerige tijden werd meer en meer nadruk gelegd op wat zou kunnen gebeuren na de dood en hoe men dat zo gunstig mogelijk zou kunnen beïnvloeden.

bron: wikipedia

Al op de grote 11e-eeuwse kathedralen werd het einde der tijden afgebeeld. Volgens het evangelie van Johannes zal Christus rechtspreken over de zielen der gestorvenen. De goeden mogen rechtstreeks naar de hemel, de slechten en de halfslechten moeten voor het gerecht verschijnen en worden gewogen. De niet-zo-slechten hadden dan nog de mogelijkheid dat ook zij naar de hemel konden. In de middeleeuwse kerken waren tot in de kleinste kerken muurschilderingen aangebracht waarop voor iedereen zichtbaar het laatste oordeel was afgebeeld om de kerkganger te herinneren aan wat komen ging; het Hiernamaals. De meeste muurschilderingen zijn verdwenen, maar wellicht kent u het beeld van schilderijen of portalen van kerken en kathedralen. Hier is nog wel wat van bewaard gebleven. Christus zit in het midden van de afbeelding, aan zijn linkerzijde (voor de kijker rechts) wordt gewogen met een weegschaal. Te licht bevonden zielen worden afgevoerd door monsters en duivels, een enkele engel weet nog een ziel aan de klauwen van een monster te ontrukken. Ter rechterzijde (voor de kijkers links) worden de zielen naar de hemel opgeheven, in de vreugdevolle realisatie dat ze in het aangezicht van God zullen mogen verschijnen.

De mogelijkheden waren kort gezegd naar de hel of naar de hemel. De vraag was dus eigenlijk: wie komt wanneer waar terecht in het hiernamaals, en wat moet men doen om niet in de Hel te eindigen?

De Hel of de Hemel?

De beste garantie was om een godsvruchtig leven te leiden. Maar dat was niet voor iedereen weggelegd. Dat vereiste zelfs voor de Middeleeuwer een uitzonderlijke instelling. Verder kon men gedurende het leven een soort krediet opbouwen met behulp van de zeven goede werken.

De zeven goede werken

Het spijzen van de hongerigen,
Het laven van de dorstigen,
Het kleden van de naakten,
Het begraven van de doden,
Het herbergen van de reizigers,
Het verzorgen van de zieken,
Het vertroosten van de gevangenen (Uit: Vroege Hollanders, tentoonstellingscat. pag. 155)

Die bestaan uit “de 6 werken van barmhartigheid” — de hongerigen voeden, de dorstigen te drinken geven, vreemden onderdak geven, de naakten kleden, de zieken verplegen en de gevangenen bezoeken — en het begraven van de doden, gebeden, lichtoffers, bedevaarten, bijdragen aan de kerkelijke cultus en aankleding. Door regelmatig goed te doen, en veel te bidden, bouwde men krediet op in de hemel, al was nooit duidelijk hoeveel. Het bidden kon ook aan anderen worden overgelaten. Vele kloosters en kapellen, ook aangebouwd aan bestaande kerkengebouwen, zijn gesticht door rijke lieden die hoopten hun tijd in het vagevuur te kunnen beperken als er continu voor ze werd gebeden. Om de biddende geestelijken ook middelen van bestaan te verschaffen werden dan vaak landerijen, of de opbrengst daarvan, toegewezen aan de instelling of instellingen die dit zouden verzorgen. Vaak werd land of vermogen aan de kloosters en abdijen geschonken.

Hoe belangrijk de dood was kan misschien ook worden afgeleid uit het feit dat daar uiteindelijk vaak de meeste aandacht aan werd besteed. Het sacrament van het huwelijk, bijvoorbeeld, werd vaak aan de kerkdeur afgehandeld. Een zakelijke overeenkomst die door de wijding van het sacrament officieel gemaakt werd, nog gevolgd door een uitgebreide maaltijd en dan ging men weer over tot de orde van de dag. Het sterven was een heel andere zaak. In heel Europa zijn vele testamenten op te slaan uit deze periode waarin eerst uitgebreid het zielenheil werd geregeld. Missen werden vooruit betaald, soms voor vele jaren, kerkgemeenschappen kregen kleine of grote bedragen in geld, of in goederen, ziekenhuizen werden bedacht, het uitdelen van aalmoezen tijdens de begrafenis werd geregeld, kapellen werden gesticht, en vaak werd om een bepaalde plaats in de kerk verzocht voor het graf en een bijbehorend monument zodat de gestorvene niet zou worden vergeten. Pas daarna volgde de verdeling van het restant aan de achterblijvers. Al dergelijke voorzieningen moesten voorkomen dat de gestorvene vergeten in het Vagevuur achterbleef. Want ook na het overlijden kon men nog veel laten doen om het verblijf in het vagevuur te bekorten.

Hans Memling - Laatste Oordeel (Gdansk Muzeum Naradowe)

Hans Memling, Laatste Oordeel, Gdansk, Muzeum Naradowe

Ars Moriendi

Meer en meer begon men zich zorgen te maken om het sterven zelf. Wat als niet de juiste ceremoniën in acht waren genomen? Dan zou de duivel de ziel toch te pakken kunnen nemen. Op de juiste manier de overgang te kunnen maken was cruciaal. Voor de priesters kwamen er traktaten in omloop, in het Latijn, om de bevoegde geestelijken een leidraad te geven voor bijstand van de stervende. Hier zijn we dan aangekomen bij de Ars Moriendi, de kunst van het goede sterven.

Al in 1328 geeft Heinrich Seuse het Büchlein der Ewigen Weisheit uit, waarin een van de hoofdstukken getiteld is: “Wie man sol lernen sterben, und wie ein unbereiter töt geschaffen ist”. Als er na de pestepidemie niet meer voldoende geestelijken zijn om alle stervenden bij te staan, wordt de tekst steeds vaker in de volkstaal uitgegeven en voor leken toegankelijk gemaakt. Er zijn nog exemplaren overgeleverd in het Duits, Engels, Frans, Italiaans en Nederlands. Er worden dan boekjes uitgegeven met tekst en afbeeldingen naast elkaar.Het belangrijkste werk dat als basis gaat gelden voor de uitgaven in de 15e eeuw, is van de hand van Johan of Jean de Gerson, die in 1408 De arte moriendi uitgeeft. Hierna verschijnen door heel Europa blokboeken, dat zijn gedrukte boeken waarbij de volledige pagina is uitgesneden uit één blok hout, zowel tekst als afbeelding is als één grote stempel gesneden. De boekdrukkunst met losse loden letters wordt pas in ongeveer 1450 uitgevonden — in Mainz — en het duurt dan nog ongeveer 30 jaar voordat de eerste drukpersen in heel Europa draaien. De kunst van het goede sterven blijft echter in druk tot ver in de volgende eeuw, wanneer de reformatie voor nieuwe inzichten zorgt.

De mens werd voorgehouden dat het leven eenvoudigweg een doorgang was naar de dood. Daarom moest men zich daar vanaf de geboorte op voorbereiden. Leven en sterven zijn één. Als je altijd je blik gericht houdt op de Vier Laatste Dingen: de dood, het laatste oordeel, hel en hemel, dan kun je niet anders leven dan in voorbereiding op het sterven; of, zoals in een herinneringsvers werd gesteld: Bis duo sunt que cordetenus sub pector misi: Mors mea, indicium, baratri nox, lux paradisi. (Tweemaal twee dingen zijn het die ik diep in mijn hart in mijn borst heb ingeprent: mijn dood, het laatste oordeel, de nacht van de afgrond, het licht van het paradijs (HHF p 74))

sterfscèneDe engel heeft de geest van de overledene onder zijn hoede genomen. In de rechter bovenhoek vlucht een duivel teleurgesteld weg. Uit: Vlaamse Miniaturen voor Vorsten en Burgers, 1475 - 1550, p. 131, Croy-Arenberg-getijdenboek, Brugge?, eind 15e eeuw

De Ars Moriendi volgde de lijn dat stervenden diegenen zijn, die vlak voor de dood staan. Het is dus niet langer een levenswerk om te sterven. De stervende moet wanneer het zover is, worden bijgestaan en geholpen. Het is nooit te laat als men de juiste actie onderneemt. Het leven dat geleefd is heeft ervaring opgeleverd waarop men kan terugvallen als het uur daar is. De Ars Moriendi gaan ervan uit dat er vrienden zijn die de stervende bijstaan. Er wordt niet over geestelijken gesproken. Iedereen zou ervoor moeten zorgen dat hij een hulpvaardige persoon of een vriend heeft die hem bij staat in de laatste uren. En het ging nog verder. Mocht de vriend de juiste vragen niet weten te stellen dan kon hij ze opslaan in het boekje en handelend volgens deze regels de stervende de juiste vragen stellen en antwoorden laten geven. De vriend was echter niet alleen aan het bed, ook de duivel was daar en het was belangrijk dat de stervende de juiste antwoorden gaf om de duivel niet in de kaart te spelen.

Deze beweging, waarin de dood niet een levensvervulling was maar pas aan het einde van het leven in beeld kwam, maakte dat de dood een meer macabere, anoniemer entiteit werd. Hij kon plotseling opduiken en men was onvoorbereid voor zijn komst. De dood werd een anonieme, maar alom aanwezige, schrikaanjagende figuur, waartegen de mens hulpeloos is. Hieruit vloeide de Dodendans voort. Een aantal hedendaagse geleerden zien hier de eerste collectieve uiting van de nieuwe godloze cultuur. In hiërarchische volgorde van Paus en Keizer tot aan de boer en het kind, wordt iedereen door de dood gehaald. Het beeld is gericht op het eigen bestaan. Het mag dan nog wel aanzetten tot boetedoening en berouw, maar er wordt nauwelijks nog van Hel of Hemel gesproken. Er wordt niet aangegeven wat zal volgen, de Dood spreekt het individu aan op het gebrek aan voorbereiding. (HHF 76-77)

Totentanz

Hiermee komen we terug bij de tekst die Distler gebruikte voor zijn prachtige muziek. In de 15e eeuw werd de Dodendans vele malen afgebeeld. De Engelse dichter John Lydgate zag omstreeks 1425 in Parijs een Danse Macabre in het kerkhof van de onschuldigen en maakte een Engelse vertaling van de tekst, die vervolgens werd aangebracht bij het schilderij van de Dans bij St. Pauls in London, waar het tot 1549 te zien was. Er zijn nu nog Dodendansen te zien in Groot Basel (uit ongeveer 1440) in Krentzheim (ca. 1517) en Bern (ca. 1516) en natuurlijk heeft Haarlem zijn eigen dodendans in de gevelsteen uit 1650 ongeveer die nu is ingemetseld in de nieuwbouw op de hoek Lange Herenvest 34 en Nieuwe Spaarnwouderstraat.

Gevelsteen

Ook de gravenstukken in het Stadhuis eindigen met een Dood, waardoor het ook verbinding maakt met de 15e-eeuwse Dodendans. Het is misschien goed om nog op te merken dat in de Middeleeuwen de kerken bol stonden van de afbeeldingen. Op de muren, in de ramen, in het snijwerk, op de graftombes, vrijwel alles was beschilderd, gekleurd en versierd. De tijd van de Dodendans op de muren was ook de tijd van de processies. Processies voor het afroepen van de zegen van God voor een koning die ten oorlog was gegaan, processies voor de oogsttijd, processiespelen die de hele schepping uitbeeldden, van Adam en Eva tot de dag des oordeels. Ook de dodendans van Lübeck is een soort processie.

De tekst van Angelus Silesius stelt dat het leven een kort intermezzo is voordat het eeuwige begint. In dit leven moet je je voorbereiden op het hiernamaals. Hoewel de Dood zijn danspartners niet vertelt waar ze heen gaan, behalve wanneer het heel duidelijk de hemel is, zoals in het geval van de Kluizenaar, de Boer en het Kind, geeft hij in vrijwel iedere reactie op de jammerklacht van degene die hij komt halen aan hoe die, en dus ook het publiek, zich had kunnen voorbereiden op zijn komst. Aan de andere kant sluit de tekst zeker aan bij de Ars Moriendi: de dood komt voor vrijwel alle personages vroeger dan gehoopt.

In de eerste spreuk verwijst de dood naar de Vier Laatste Dingen, Dood, Laatste Oordeel, Hel en Hemel. Het koor zingt in spreuk 1: “In de hemel is de dag, in de afgrond is de nacht, hier is de schemering, waaruit het paradijs zal volgen voor hem die het goed aanpakt.” Een verdere verwijzing naar de Vier Laatste Dingen volgt in bedektere termen in Spreuk 4: “O zondaar, als je je realiseert dat het NU heel kort is en dat daar de eeuwigheid op volgt, zou je niets slechts doen”. Het verwoordt in feite hetzelfde sentiment als het eerder genoemde herinneringsvers.

In Distlers Totentanz nodigt de Dood de karakters een voor een uit tot de dans. Keizer, Bisschop, Burger, Boer; het zal goed aflopen met hem die veel goede werken heeft gedaan en zich zo van zijn zonden heeft verlost. Maar ieder danst naar de pijpen van de Dood. Helaas zijn niet alle verzen bewaard gebleven. Als ze allemaal waren overgeleverd zouden we waarschijnlijk alle zeven doodzonden tegenkomen: Hoogmoed/Trots, Afgunst, Woede, Luiheid, Hebzucht, Gulzigheid en Lust. In de verzen die Distler heeft gebruikt in zijn Totentanz vind ik er vijf terug. Hoogmoed en Trots zijn te vinden bij de Keizer en de Bisschop, zij hebben zich laten voorstaan op hun positie. De Edelman was Gulzig met zijn gebras en gezuip. De Dokter was Hebzuchtig door veel te veel te rekenen voor zijn diensten, die ook nog eens nauwelijks hielpen. De schipper was Lui. Hij nam zich steeds voor wanneer hij op zee de dood in de ogen zag, zijn leven te beteren, maar aan land gekomen kwam er steeds niets van. En de jonge vrouw maakte zich schuldig aan Lust. De Koopman daarentegen, die ook als hebzuchtig neergezet had kunnen worden, wordt voorgehouden dat wie eerlijk handel drijft en niet méér opslag rekent dan hem toekomt, ook eerlijk zal worden behandeld wanneer hij eenmaal voor de Rechter zal staan. Ondanks de overvloed op zijn zolders en de volle schepen waarvan in zijn monoloog sprake is, lijkt het dat hij er goed vanaf komt. Zou dat komen omdat deze Dodendans in Lübeck was te zien?; een welvarende Hanzestad, waar vele handelaren woonden?

Tegen het einde van de tekst worden de personages steeds armer en steeds godsvruchtiger. De kluizenaar is een echte heilige. Hij heeft zich heel goed voorbereid en maakt zich zorgen of het voldoende zal blijken te zijn. Hij vraagt God hem zijn zonden te vergeven. Geheel volgens de regels van de Ars Moriendi geeft hij zich over aan de genade van God en heeft ten diepste berouw voor zijn zonden. Daarna volgt de boer, die zo hard heeft moeten werken dat hij geen tijd had om aan God te denken. Zijn zorgen om de pacht en de kerkbelasting, de 10e penning, te kunnen betalen nam hem geheel in beslag. De Dood geeft hier wel een oordeel en denkt dat gezien al zijn geploeter de boer wel een plekje in de hemel heeft verdiend. Die had geen tijd voor zonden. De enige waarbij Dood geen verklarende reactie heeft, is het kind. Waarschijnlijk is het nog een baby, want het vraagt waarom het moet gaan dansen als het nog niet eens kan lopen. “Gott weiß”, zegt de Dood, tweemaal. Ondanks de hoge kindersterfte in die tijd, bleef men het blijkbaar toch een onbegrijpelijke daad van God vinden, “wanneer”, zoals de Dood zegt “hij iemand zonder zonden bij zich roept”. Angelus Silesius had hier blijkbaar ook geen antwoord op. Hij laat de Dood snel overgaan tot een algemene uitspraak.

Intussen bezingt het koor, tussen de dialogen van de Dood en zijn danspartners, het beeld dat het leven en de wereld zoals wij mensen die waarnemen, slechts een illusie zijn. Alles leidt naar het eeuwige leven, en als je dat tijdig inziet, afstand neemt van al het materiële en stoffelijke, dan zal de ziel uiteindelijk thuiskomen. Daarom, zo stelt de laatste zin, “is het verbazend dat je zo van de wereld houdt en je je al te zeer aan het vergankelijke vasthoudt.”

Kom naar ons luisteren op 1 februari 2009!

Bronnen:

Bennet, The Pastons and their England (1922)
Gray, “John Lydgate”, ONDB
Haas, Alois M. “Tot und Jenseits in der deutschen Literatur”, Himmel, Hölle und Fegefeuer, tentoonstellingscat., 1994
Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen 1980 (1919)
Johnson, Paul, The Papacy, 1998
Mol, Johannes A., “Hel en Hemel”, De Middeleeuwen in het Noorden, tentoonstellingscat. (2001)
Notities Lecture Mark Chinca, “Talking Death”, Cambridge, augustus 2003
Website HKK
Wikipedia, geschiedenis Europa 1300 - 1500